Hoe bekijk je de coronacrisis van achter de tralies? Na de pandemie zal een nieuw type mens het daglicht zien, voorspelt auteur Ahmet Altan vanuit zijn cel in Turkije. Een mens die begrijpt dat ‘een ander schade toebrengen synoniem is met jezelf schade toebrengen’.
Omdat hij schrijft wat hij denkt, zit Ahmet Altan – 70 jaar intussen! – sinds begin 2018 opgesloten in een Turkse cel. Zijn gevangenisboek ‘Ik zal de wereld nooit meer zien’ werd wereldwijd gelezen en geprezen. Wat wel vrij blijft is zijn geest, en die laat hij ook nu weer nadenken over de toekomst in een nieuw essay. Ahmet Altan is erelid van PEN-Vlaanderen.
Op de drempel van een nieuwe tijd
Ahmet Altan
Wie zijn dagen tegenwoordig in een echte gevangenis moet slijten, terwijl alle anderen thuis in lockdown zitten, heeft het gevoel dat hij zich in een aquarium op de bodem van de oceaan bevindt.
Als ik de kranten doorblader die ik de volgende dag krijg, nadat ze 24 uur in ‘quarantaine’ doorbrachten, of als ik het beperkte aantal tv-zenders overloop die we mogen bekijken, merk ik dat jullie sterven van angst. Ik ben zeventig jaar oud en ik zit in de gevangenis. Omdat ik beter dan de meesten van jullie weet wat het betekent als je op de bodem van de oceaan zit en als de dood je in het vizier heeft, wil ik graag het volgende kwijt: geef niet toe aan zelfmedelijden. We zijn getuige van een historische aardverschuiving die via een gigantische breuklijn loopt en het leven zelf op zijn grondvesten laat wankelen. De scheur houdt de belofte in van een hoopvolle toekomst.
Ik ben me bewust van de verschrikkingen die iedereen op heden doorstaat. Net als de ontelbare antilopen die een rivier vol krokodillen moeten oversteken, leveren ook wij een gevecht op leven en dood om de overkant te bereiken.
Ons enige blikveld is een uitzicht vanuit de hel. En toch, over vier, vijf maanden is de ramp achter de rug, en breekt een nieuwe mijlpaal aan in de geschiedenis van de mensheid, die een land van overvloed kan bereiken.
Dat is de natuurwet waaraan de vreemde planeet die we aarde noemen onderworpen is, een bol die zich in de ruimte voortbeweegt tegen een snelheid van honderdduizend kilometer per uur. Alleen rampen kunnen betere omstandigheden uitlokken. Pas wanneer we gehavend werden door oorlogen en pandemieën, kunnen we vooruitgang boeken.
De coronacrisis heeft vele waarheden aan het licht gebracht, die we lang hebben genegeerd, en ze heeft ons de weg naar onze bestemming gewezen. Zelf denk ik dat de 21ste eeuw pas zal beginnen als de pandemie voorbij is. Een poos kan de indruk bestaan dat we achteruit glijden, maar dat zal niet lang duren.
Om te beginnen heeft de ziekte aangetoond dat de constructies die we ‘staten’ noemen, nergens voor deugen. De bestaande staatsstructuren zijn duidelijk voorbijgestreefd. Het druist tegen de natuurlijke orde in dat we nog steeds te maken hebben met administratieve systemen die dateren uit de tijd van de postkoetsen. Staten belemmeren de vooruitgang van de mensheid. De pandemie is uit de hand gelopen door de blunders die de staten en hun regeringen uit machtshonger hebben begaan. Als er aanvankelijk niet de leugens van China waren geweest en als de leiders van de andere landen niet zo laks hadden gereageerd, dan zou de plaag nooit zulke enorme proporties hebben aangenomen.
Ik ben ervan overtuigd dat in een niet al te verre toekomst de wereld zal bestaan uit een federatie van stadsstaten – men zal beseffen dat er geen andere keuze is. We hebben immers moeten vaststellen dat naties, grenzen en vlaggen tijdens wereldwijde rampen als de coronapandemie een obstakel vormen voor het welzijn van de mensheid.
En we hebben nog een andere waarheid moeten vaststellen. Verkiezingen winnen en een samenleving leiden zijn twee volledig verschillende vaardigheden – die trouwens meestal tegenstrijdig zijn. Verkiezingen worden vaak gewonnen door de grootste leugenaars, door degenen die luider dan alle anderen de epische trom roeren. Maar die lui zijn niet in staat hun volk op een verstandige manier te besturen. Dat kwam tijdens de huidige crisis om de haverklap aan het licht.
Er bestaat een oplossing voor dit democratische dilemma: de staten – of liever de stadsstaten die ik in de toekomst zie oprijzen – runnen alsof het om sportclubs ging. In een club wordt een groep managers gekozen, maar de teams zelf worden door beroepslui geleid. Aan het hoofd van het Engelse nationale voetbalteam staat een IJslander, het Turkse team wordt door een Roemeen gecoacht, het Zuid-Koreaanse door een Duitser. We zullen hierna onvermijdelijk een tijdperk bereiken waarin steden en staten worden geleid door een ‘technische staf’ die werkt op basis van jaarlijkse contracten. En ik ben ervan overtuigd dat dit proces door de huidige pandemie zal worden versneld.
De crisis was meteen ook een generale repetitie voor een cruciale historische ommekeer. Toen iedereen gedwongen was thuis te blijven, moesten ook de arbeiders uit de productieketen stappen. Dankzij het internet is de intellectuele bijdrage van de werknemers aan de productie toegenomen, terwijl hun fysieke rol beduidend is verminderd. In de 21ste eeuw zal men geen fysieke arbeid meer verrichten. Nu we deze periode doormaken, dringt het besef zich op dat de onvermijdelijke veranderingen ook een nieuwe economische orde met zich moeten meebrengen. We beginnen in te zien dat het gevaar van een ‘gedeelde’ ramp groot is als sommige mensen meer geld bezitten dan ze ooit kunnen uitgeven, terwijl anderen totaal berooid en zonder dak boven hun hoofd achterblijven. Als je niet in staat bent een marktkramer in China te redden, kun je de Britse premier evenmin redden. Je herontdekt het motto van de Drie Musketiers: één voor allen, allen voor één.
Volgens mij zal dit uiteindelijk tot een drastische mentaliteitsverandering leiden. Als je jezelf wilt beschermen, moet je ook de anderen beschermen. Wie zich egoïstisch blijft gedragen, tekent zijn eigen doodvonnis. De pandemie eiste mensenlevens en bracht ons volgende waarheid aan het verstand: als je de Chinese marktkramer niet kunt beschermen, kun je jezelf niet beschermen! Dat is het eerste level van een nieuw bewustzijn dat bruggen zal slaan over de afgrond waardoor de enkeling wordt gescheiden van de rest van de mensheid.
Die mentaliteitswijziging zal ook alle andere concepten en relaties diepgaand veranderen. Een nieuw type mens zal het daglicht zien, een mens die begrijpt dat ‘een ander schade toebrengen synoniem is met jezelf schade toebrengen’. Kun je je voorstellen welke omwenteling dat inzicht teweeg zal brengen? Als gevolg van de pandemie zullen we misschien voor het eerst glashelder inzien dat we allemaal deel uitmaken van die ene, grote stroming die we mensheid noemen, en dat verschillen van natie, godsdienst, taal en ras helemaal niets betekenen, dat een Cambodjaanse matroos en de president van de VS, een kapitaalkrachtige Fransman en een Turkse fruitverkoper, een Italiaanse graaf en een Indiase paria dezelfde wanhoop en dezelfde angsten delen.
Het virus velt niet alleen bejaarde mensen zoals ik, maar ook allerlei verouderde concepten, overtuigingen en ideeën. Moeizaam steken we de drempel van een nieuwe wereld over en, nog belangrijker, ontwikkelen we ons tot een nieuw soort mens.
Ondanks het grote trauma ben ik optimistisch over de toekomst. Wat ik hier schets is geen utopie. Het is niet het droombeeld van een gek. Ik geloof dat mijn voorspelling ooit werkelijkheid wordt, en ik weet ook dat ik die tijd zelf niet meer zal meemaken. Ik schrijf deze tekst in een gevangeniscel waar ik wacht op de niets ontziende aanval van een virus dat mensen van mijn leeftijd doodt. Ik ben niet optimistisch voor mezelf, wel voor de mensheid waarvan ik deel uitmaak.
In november laatstleden zat er een radijsje in het middageten dat de gevangenisleiding ons voorschotelde. Mijn celmaat legde het radijsje in een papieren beker, die hij naast de ijzeren tralies van het raam zette. Het radijsje begon te rotten. Onlangs zagen we een groene scheut ontspruiten, die groeide en groeide. Daarna ontloken witte bloesems op het uiteinde van het stekje. Elke ochtend sta ik op en kijk ik naar de bloesems, ben ik getuige van dat reusachtige cliché: het radijsje gaat dood en komt tezelfdertijd weer tot leven. Een pover radijsje weet bloemen te maken van zijn eigen verrotting. Terwijl het afsterft, reikt het naar de toekomst zonder ooit zijn optimisme op te geven.
Misschien heeft het virus me te pakken gekregen wanneer je dit leest. Maar wat maakt dat uit? Als een radijsje toch kan bloeien, ook al vergaat het in een papieren beker, dan kan een in de gevangenis opgesloten oude man optimistisch zijn. Want we willen niet wanhopiger zijn dan een radijsje, toch?
Ahmet Altan, mei 2020
(Uit het Engels vertaald door Katelijne De Vuyst)