Vorige week, op de Internationale Dag van de Slachtoffers van Gedwongen Verdwijningen, hernieuwde PEN International zijn oproep aan de Rwandese overheid om meer duidelijkheid te verschaffen over de verdwijning van dichter Innocent Bahati die op 7 februari 2021 verdween.
Deze long-read belicht de situatie van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid in Rwanda. Hij werd geschreven door Samuel Baker Byansi. Baker Byansi is onderzoeksjournalist, persvrijheid- en mensenrechtenactivist. Hij richt zich op onderzoeksverhalen over mensenrechtenschendingen, over belangenbehartiging van LGBTIQ+-rechten en over wetten die de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting belemmeren. Hij is mede-oprichter van M28 Investigates / Unité M28, een non-profit mediakanaal dat zich bezighoudt met onderzoeks-, undercover- en open-source-inlichtingen. Hij legt momenteel de laatste hand aan zijn boek “From Watchdogs to Traitors”. Baker Byansi wordt ondersteund door PEN Vlaanderen.
Rwanda: Micromanagement van de pers, inkt en veerkracht
Door: Samuel Baker BYANSI
In de eerste maanden van 2024 wordt mijn boek “From Watchdogs to Traitors” gepubliceerd. Daarin zal ik alle aspecten van het functioneren van de media in Rwanda bespreken aan de hand van mijn eigen ervaringen. In mijn boek stel de aanval op een van de basisprincipes van de journalistiek, namelijk het vertellen van de waarheid, aan de kaak stel. In dit artikel bespreek ik alvast de evolutie van de journalistiek in mijn land Rwanda.
In 2021 heb ik twee verzoekschriften ingediend bij het Hooggerechtshof van Rwanda over bepaalde artikelen in het strafwetboek die volgens mij de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting beperken. Sommige van deze verzoekschriften leverden positieve resultaten op, andere niet. Hoewel de vele positieve verhalen en glamoureuze statistieken over Rwanda alom bekend en beschikbaar zijn, heeft het verhaal ook een andere kant. Die kant mag niet ondermijnd worden, want als die grondig onderzocht wordt, kan hij onweerlegbare realiteiten presenteren die erg verschillen van het beschikbare verhaal.
Vanuit mijn perspectief en ervaringen is het medialandschap in Rwanda anders en complexer dan in veel andere landen in dezelfde categorie. De complexiteit van de mediapraktijk in Rwanda heeft geleid tot de opsluiting van veel professionele journalisten terwijl anderen spoorloos verdwenen. Bij de weinige slachtoffers van dodelijke verkeersongevallen in Rwanda, zitten opvallend veel journalisten.
De uitdagingen voor het medialandschap liggen voor de hand omdat sommige wonden uit het verleden nog vers zijn voor de slachtoffers en omdat de autoriteiten de situatie gebruiken om de doelpalen in de mediapraktijk te verschuiven, waardoor professionals lerende moeten blijven in de steeds veranderende situatie. Deze uitdagingen verergeren de bestaande wettelijke obstakels voor persvrijheid, meningsuiting en expressie. Als gevolg daarvan overheerst zelfcensuur, omdat individuen zowel publieke conflicten vrezen als de repercussies van het overschrijden van de rode lijnen die door de overheidsinstanties zijn vastgesteld.
De katholieke kerk in Rwanda publiceerde in 1993 de allereerste krant van het land, dat moment markeert de geboorte van de journalistiek in Rwanda. Deze krant heeft de natie meer dan drie decennia lang gediend, tot in de jaren 1960 de door Hutu’s geleide extremistische regering haar eigen radiostation en krant oprichtte. Deze nieuwe mediakanalen bestonden naast de bestaande katholieke kanalen tot de jaren 1990, toen Rwanda getuige was van een proliferatie van mediaplatforms. In deze periode van groei werd het belang van persvrijheid echter niet erkend.
In die tijd ontbrak het journalisten aan adequate training en opleiding in journalistieke principes, wetgeving en ethiek en lokaal ontbrak een gedragscode voor hun werk. Nepotisme speelde een belangrijke rol bij het aanwerven van journalisten, waarbij personen met connecties in de regering werden bevoordeeld.
Voor de Rooms-Katholieke Kerk hoefde je alleen maar een overtuigd voorstander te zijn van de kerkelijke doctrines en van de ambitie om “Jezus en zijn moeders koninkrijk” in Rwanda af te dwingen. Tussen 1990 en 1994 orkestreerde de regering de genocide en gebruikte ze de media als instrument. Dit verhaal onderstreept de schadelijke invloed van censuur en propaganda op de samenleving.
In Rwanda krijgen we vaak te horen dat de buitensporige vrijheid van meningsuiting ertoe leidde dat de media zich gingen mobiliseren en haat zaaiden. Mijn standpunt, gebaseerd op ervaring en een uitgebreide achtergrondstudie in Rwanda, wijkt echter af van deze interpretatie. In werkelijkheid was er geen sprake van buitensporige vrijheid, maar van een systematische verspreiding van propaganda, gesponsord door de regering, gericht haatzaaiende taal. Dit resulteerde uiteindelijk in een genocide die het leven kostte aan meer dan een miljoen Tutsi’s, waaronder mijn familieleden.
Vanuit dit perspectief redt mediavrijheid en haar loskoppeling van de staat de samenleving terwijl andersom de samenleving in gevaar wordt gebracht. Helaas negeert de regering in Kigali dit feit en zoeken collega-journalisten erkenning bij de autoriteiten, net als voor de Genocide.
In de periode voorafgaand aan de genocide in Rwanda was er een hevig conflict tussen het regeringsleger en het Rwanda Patriottisch Leger (RPA), dat toen een rebellenleger was. De regering en het leger maakten gebruik van de nationale radio en andere particuliere mediaplatforms om een gevaarlijk “doden of gedood worden”-verhaal te verspreiden, waardoor het geweld verder escaleerde.
Mijn land heeft niet geleerd van deze tragische geschiedenis, individu en regering blijven hetzelfde politieke gedrag vertonen. Helaas geeft de regering de media de schuld van de door haar belaagde propaganda. De media zijn te zwak om terug te slaan – om dat etiket te ontkrachten en in plaats daarvan te wijzen op de ernstigere fouten van de regering om de persvrijheid te beperken en samenwerking af te dwingen.
Via een systematische propagandacampagne verwezen de regering van voor de genocide en verschillende media-kanalen naar Tutsi’s met denigrerende termen als ‘kakkerlakken’, onthulden ze hun schuilplaatsen en spoorden ze Hutu’s aan om hun Tutsi-buren af te slachten. Journalisten speelden een belangrijke rol in het aanzetten tot geweld via hun uitzendingen en velen van hen werden – op individuele basis – berecht na de genocide op de Tutsi-bevolking in 1994.
Radio Muhabura, opgericht door het Rwandees Patriottisch Front in 1991 tijdens de oorlog, opereerde vanuit Oeganda en bereikte uiteindelijk alle Rwandezen, behalve die in de zuidelijke regio die pas in 1992 begonnen af te stemmen. Radio Muhabura diende om de ideeën van het RPF bij de Rwandezen thuis te promoten.
In januari 1993 ging RTLM (Radio-Television Libre des Mille Collines), vertaald als “De Onafhankelijke Radio en Televisie van Duizend Heuvels”, de lucht in. Beide radiostations beschuldigden elkaar van wandaden. Radio Muhabura beschuldigde de Rwandese regering van genocide en ontkende in zijn dagelijkse uitzendingen consequent de betrokkenheid van het RPF bij burgermoorden.
Het is een van de belangrijkste situaties in Rwanda waar de media werden gepolitiseerd, volledig gericht op politieke ambities van groepen. De media stierf en de politiek bouwde torens op het kerkhof.
Hoewel het pro-Hutu radiostation RTLM een groter publiek had, vooral in Rwanda, had Radio Muhabura een specifiek publiek omdat de uitzendingen voornamelijk in het Engels waren. Het bestaan van Radio Muhabura werd aangehaald als onderdeel van de verdediging tijdens het proces tegen Ferdinand Nahimana, de medeoprichter van RTLM, bij het Internationaal Straftribunaal voor Rwanda.
Aanvankelijk uitte RTLM zware kritiek op de vredesbesprekingen tussen het RPF en president Juvenal Habyarimana, die samen met zijn familie aanzienlijke steun verleende aan het station. Je kunt nu al zien dat de media druk bezig waren om de etnische ideologieën te dansen die de politici voor hun eigen gewin hadden bedacht.
RTLM werd al snel bekend om zijn aanpak en veroverde gemakkelijk de harten van jongeren, die later veranderden in de Interahamwe-milities die later de Tutsi’s vermoordden. Het station kreeg aanzienlijke hulp en steun van Kangura Magazine, waarover ik meer vertel in mijn boek.
Felicien Kabuga, een van de rijkste Rwandezen in die tijd, gaf naar verluidt uitgebreide steun bij het beheer en de financiering van RTLM en Kangura. RTLM voerde propaganda voor de regering en verdedigde de etnische ideologie van de Hutu Power. De invloed van RTLM reikte verder dan de radiogolven. Kangura Magazine, een publicatie die bekend stond om zijn virulente anti-Tutsi-inhoud, vulde vaak de programmering van het station aan.
De macht van de media bij het vormen van de publieke opinie en het aanwakkeren van geweld werd duidelijk tijdens de genocide. De verspreiding van haatzaaiende taal en propaganda via radio en pers droeg bij aan de ontmenselijking en de daaropvolgende massamoorden op de Tutsi-bevolking. De rol van de media in het versterken van verdeeldheid en het bevorderen van geweld benadrukt het belang van verantwoordelijke journalistiek en de noodzaak om te waakzaam te zijn voor de manipulatie van informatie voor destructieve doeleinden.
Het is belangrijk om over deze gebeurtenissen na te denken en ervan te leren, we moeten de verwoestende gevolgen van manipulatie door de media en van haatzaaiende taal erkennen. De genocide in Rwanda is een grimmige herinnering aan de gevaren van ongecontroleerde propaganda en toont de vitale rol die media kunnen spelen in het bevorderen van tolerantie, begrip en vrede.
RTLM kreeg steun van Radio Rwanda, het radiostation controle van de regering en gebruikte haar apparatuur om uit te zenden. Dit radiostation verspreidde niet alleen haatpropaganda tegen Tutsi’s, maar richtte zich ook op gematigde Hutu’s, Belgen en de missie assistent van de Verenigde Naties in Rwanda, UNAMIR.
Na de genocide, van eind 1994 tot 2003, maakte Rwanda een overgangsperiode door. De overgangsperiode werd vastgelegd in het Arusha-akkoord en werd afgesloten met een referendum over de grondwet van 2003 en met presidents- en parlementsverkiezingen. Het Patriottisch Front van Rwanda (RPF) is sindsdien aan de macht gebleven en er zijn opvallende overeenkomsten tussen het medialandschap voor en na de genocide op de Tutsi-bevolking in 1994.
In het algemeen is het Patriottisch Front van Rwanda onverdraagzaam tegenover kritiek op haar gezag. Journalisten hebben te maken gehad met gedwongen verbanning, geweld, verdwijningen en arrestaties, ook ikzelf. Ik heb ervaren hoe gevoelig bepaalde onderwerpen liggen waarover niet mag worden bericht. De mediabeperkingen na de genocide maken deel uit van mijn ervaringen en mijn boek “Van waakhonden tot verraders” vertelt er meer over.
Sinds 2000 is er strikte controle op de media en hun output. Er zijn wetten uitgevaardigd, zoals mediawetten en andere wetgeving in het strafwetboek. Daarnaast zijn er wettelijke kaders, die dienen om een censuuromgeving te creëren in nieuwsredacties. De structuur van deze wetten in Rwanda, in het bijzonder met betrekking tot persvrijheid en vrijheid van meningsuiting, spreken elkaar vaak tegen en zijn bedoeld om kritische berichtgeving in de kiem te smoren. Het onderscheid tussen “landsbelang of nationaal belang” en “overheidsbelang” is een van de grootste uitdagingen binnen de Rwandese gemeenschap en zelfs in de redactiekamers.
Het medialandschap in Rwanda in 2023 is complex en om het beter te begrijpen, moet je de World Press Freedom Index 2022 van Reporters without Borders (RSF) raadplegen, waarin Rwanda op de 136e plaats staat van 180 landen. Volgens RSF is deze lage ranking het gevolg van intimidatie van journalisten, arrestaties, ontvoeringen, moorden, zelfcensuur en de perceptie van het publiek.
De Rwanda Governance Board (RGB) is het officiële bestuursorgaan voor de media in Rwanda. Het weerlegt vaak rapporten van verschillende organisaties, waaronder het Committee to Protect Journalists (CPJ), RSF en anderen en schetst een beeld van grote vooruitgang, waarbij vaak wordt gewezen op de toename van het aantal mediakanalen. Toch speelt het politieke klimaat een cruciale rol bij het bepalen van de sterkte van de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting. In Rwanda neigt het politieke systeem naar consensus en wederzijds begrip tussen politieke actoren, wat open discussies of engagement over bepaalde onderwerpen beperkt.
Rapporteren over alles wat wordt gezien als wangedrag door de overheid of haar gelieerde instellingen en individuen, evenals over gevoelige maatschappelijke kwesties, is genoeg om iemand als staatsvijand en onpatriottisch te bestempelen. De repercussies kunnen verder reiken dan de online ruimte en veel journalisten hebben hiervoor een hoge prijs betaald.
In mijn boek “Van waakhonden tot verraders” probeer ik het ingewikkelde tapijt van de mediawereld van Rwanda bloot te leggen. Uiteindelijk is het een testament van de voortdurende zoektocht naar de waarheid in het aangezicht van tegenspoed en de onwrikbare toewijding om de principes van de journalistiek hoog te houden.