PEN vraagt … en bij ons? Annemarie Estor

Deze afbeelding heeft een leeg alt-attribuut; de bestandsnaam is Auteursfoto-De-Bruidsvlucht-Estor-kleiner.jpg

“Ik vind dat er iets voorafgaat aan het recht om je mening te uiten, en dat is de plicht om eerst eens naar de ander te luisteren.”

Deze afbeelding heeft een leeg alt-attribuut; de bestandsnaam is Auteursfoto-De-Bruidsvlucht-Estor-kleiner.jpg

PEN Vlaanderen richt zich niet enkel op het vrije woord in andere landen, maar houdt ook de vinger aan de pols in eigen land. Recente evoluties in het maatschappelijk debat, onder meer door de toenemende rol van sociale media, zorgen ervoor dat we waakzaam moeten blijven voor de bescherming van het vrije woord voor auteurs, journalisten en academici. In de maandelijkse rubriek ‘PEN vraagt… en bij ons’ interviewen we een Vlaamse auteur over het vrije woord in Vlaanderen.

Annemarie Estor is dichter bij Wereldbibliotheek. Haar verhalende poëzie werd bekroond met de Herman de Coninckprijs, de Jan Campert-prijs en de Frederick Turner Prize. Zij is gepromoveerd cultuur- en literatuurwetenschapper en voorzitter van de Adviescommissie Podiumliteratuur van Literatuur Vlaanderen. Van 2014 tot 2018 was zij bestuurslid van PEN Vlaanderen. Hoe ervaart zij het vrije woord in Vlaanderen?

Zijn we in Vlaanderen als schrijvers echt vrij om te schrijven wat we willen?
Ja. Ik heb een diepe bewondering voor mensen als Spinoza en Montesquieu, die de Verlichting gebracht hebben en die opkwamen voor deze vrijheid. De vrijheid van meningsuiting is momenteel in grote delen van de wereld erg problematisch – mensen mogen zichzelf niet zijn en zichzelf niet uitdrukken – komen in de gevangenis, worden aangereden door geblindeerde auto’s, worden opgehangen. Tolerantie is een kostbaar goed.

    Censureer je jezelf in wat je schrijft?
    Nee. Mijn verhalende gedichten gaan over de werelden van droom en imaginatie, en ik werk dus ook met personages en half-personages. Ik schrijf fictie. Juist daarin kun je je laten gaan, ook over actuele onderwerpen.

    Moet je als schrijver voorzichtig zijn om niemand te bruuskeren?
    Ik denk dat bruuskeren om het bruuskeren geen slimme tactiek is. Want als je mensen bruuskeert, luisteren ze niet meer naar je. Ze slaan het boek dicht en gooien het weg; ze staan op en verlaten de zaal. Je bereikt er meer mee als je je standpunt op een zodanige manier vormgeeft dat je de ander bij je houdt. Vrij schrijverschap betekent dus eerst meester zijn van de vorm.

    Moeten de boeken die we schrijven politiek correct zijn?
    Nee. Als je aan schrijvers een dergelijke eis stelt, betekent dat de facto dat je in een autoritair regime terechtgekomen bent.

    Waar liggen voor jou de grenzen van vrije meningsuiting?
    Ik denk dat iedereen van nature misselijk wordt als je het vuur opent richting een zwakkere. Trappen naar een stevig of ‘hoger geplaatst’ iemand zien we als fair, trappen naar een zwak iemand, ‘onderaan’, is misselijkmakend. Maar er is wel een probleem op dit vlak. Velen nemen tegenwoordig aan dat witte cis-mannen ‘geprivilegieerd’ zijn, ‘boven’ in het centrum van de macht, maar vaak is dit een vooroordeel. Er zijn ook witte cis-mannen die door hun ouders zijn mishandeld, of die te kampen hebben met angst of eenzaamheid. Ik vind dat er iets voorafgaat aan het recht om je mening te uiten, en dat is de plicht om eerst eens naar de ander te luisteren.

    Wat is volgens jou op dit moment de grootste bedreiging voor het vrije woord?
    Het extreem kapitalistische denken, dat velen blind en doof maakt. Jonge mensen worden geboren in een systeem dat als je niet uitkijkt genadeloze concurrenten van hen maakt; het is een systeem waar alles om ego, bezit en status lijkt te gaan. In zo’n competitieve wereld is elk ego een bedreiging voor een ander ego, en in een wereld waar we elkaar bedreigen, sterft het vrije woord. Want men zal zich hierbinnen moeten voegen naar het discours dat domineert binnen de hiërarchie.

    Hoe beïnvloedt sociale media de vrije meningsuiting volgens jou?
    Ik heb vaak gezien hoe mensen op Facebook vanuit aannames en vooroordelen verbaal werden afgeslacht. De onpersoonlijkheid van het contact, de anonimiteit, maar ook de typische stijl – geen zorgvuldig opgebouwde tekst indienen, maar gewoon effe wat neerknallen – brengt het slechtste in de mens naar boven. Mensen staan op de ‘sociale media’ niet meer stil bij het potentieel destructieve effect van hun uitlatingen. En ik kan me voorstellen dat slachtoffers na zoiets wel uitkijken om nog iets van zichzelf te tonen, er zullen meer remmingen zijn om zich te laten kennen.

    Heb je ooit iets uit je manuscript moeten schrappen van een uitgever/redacteur/sensitivity reader?
    Een sensitivity reader heeft me weleens een kritische vraag gesteld over een verteller die in mijn tekst enkele halfnaakte ‘maagden’ stond te bewonderen, jongedames die zaten te giechelen in een boomgaard. Ik vond de vraag volstrekt bizar. Ik mag dingen die in de wereld gebeuren toch wel gewoon afbeelden? Mag er niet meer naar blote vrouwen gekeken worden? In wat voor puriteinse tijd leven we? Heb ik iets gemist? Gelukkig heeft niemand me gevraagd de passage te schrappen.

    Schrijvers worden vaak beïnvloed door de woorden van anderen, ze bouwen verder op fundamenten die anderen legden. Waar ligt voor jou de grens tussen inspiratie en toe-eigening?
    In het woord ‘toe-eigening’ zit het woordje ‘eigen’. Ik had het hiervoor al over ‘ego’. Ik werk vanuit de opvatting dat auteurs zichzelf – ‘hun eigen’ – tijdens, in en door het schrijfprocedé verliezen, en dat zij op dat magische moment dienaars zijn van de wijde menselijke cultuur, die samen met de fysieke mensheid geëvolueerd is. De idee dat je je iets cultureels zou kunnen toe-eigenen is vanuit die optiek volstrekt belachelijk. Dat idee is het kapitalistische equivalent van de mystieke inspiratie, inderdaad. Zoals Yves Klein patent aanvroeg op ‘International Klein Blue’. Met welk doel doet een kunstenaar zoiets? Om het voor zichzelf te houden? Ik denk dat je op zo’n moment ophoudt, schrijver of kunstenaar te zijn en jezelf ‘kapitalist’ mag gaan noemen. Dus ja, daar ligt de grens: wanneer zo iemand doet alsof een culturele uiting echt ‘van hem’ is. Maar verder is die discussie over culturele toe-eigening totale nonsens. Alexander de Grote bracht in zijn tijd bepaalde Griekse bloemmotieven mee naar Afghanistan en Pakistan, waar ze vervolgens al millennia figureren in de plaatselijke weef- en textielkunst. Moeten de Pakistanen die bloemen nu gaan teruggeven aan de Grieken, of wa? En dat ‘of wa’ is Antwerps taalgebruik, dat heb ik even geleend, oeps. Gaat iemand mij nu de rekening sturen?

    Welk boek hoort volgens jou thuis in onze PEN-boekenkast waarin we boeken van gevangen schrijvers of schrijvers in ballingschap verzamelen?

      Ghani Khan, A Poet of Social Reality, geschreven door Mohammad Arif Khattak.