“Roepen hoort tot het spectrum van meningsuiting, maar fluisteren ook.”

PEN Vlaanderen richt zich niet enkel op het vrije woord in andere landen, maar houdt ook de vinger aan de pols in eigen land. Recente evoluties in het maatschappelijk debat, onder meer door de toenemende rol van sociale media, zorgen ervoor dat we waakzaam moeten blijven voor de bescherming van het vrije woord voor auteurs, journalisten en academici. In de maandelijkse rubriek ‘PEN vraagt… en bij ons’ interviewen we een Vlaamse auteur over het vrije woord in Vlaanderen.
Gie Goris was tussen 2003 en 2020 hoofdredacteur van MO*, en daarvoor van 1990 tot 2002 van Wereldwijd. In 2011 publiceerde hij het boek Opstandland. De strijd om Afghanistan, Pakistan en Kasjmir (De Bezige Bij), in 2024 volgde INDIA. De onzichtbare gigant (Lannoo). Binnen zijn journalistieke werk focuste hij op Zuid- en Zuidoost-Azië en op thema’s als kunst, cultuur, interculturaliteit en identiteit, globalisering en conflict. Gie Goris is mentor voor een van onze PEN-auteurs. Hoe ervaart hij het vrije woord in Vlaanderen?
Moet je als schrijver voorzichtig zijn om niemand te bruuskeren?
Het is vandaag vrijwel onmogelijk geworden om niemand voor het hoofd te stoten. Ook wie voorzichtig schrijft, ziet zijn woorden vaak uit die zorgvuldig gecreëerde context gelicht door mensen die gekwetst of geschokt willen worden. Toch is dat geen reden om die zorgvuldigheid dan maar meteen overboord te gooien, al was het maar om te onderlijnen dat vrije meningsuiting niet samenvalt met bewuste provocatie of belediging, laat staan bedreiging. We moeten het recht op vrije meningen verdedigen, en dat omvat het recht om meningen te verwoorden of verhalen te vertellen die kwetsend kunnen zijn. Maar het is een misvatting dat alleen wie zich kwetsend uitdrukt echt vrij spreekt, alsof de respectvollen, de omzichtigen en de zachten van woord hun vrije mening opgeven voor de lieve vrede, of erger: uit onderwerping aan een meerderheid of luidruchtige minderheid. Roepen hoort tot het spectrum van meningsuiting, maar fluisteren ook.
Waar liggen voor jou de grenzen van vrije meningsuiting?
Elke poging om deze vraag helder te beantwoorden, mislukt. Als ik die grenzen trek, bescherm ik wellicht mijn recht om te doen wat ik noodzakelijk vind, maar begrens ik anderen. En vice versa. Een grens zorgt ook altijd voor problemen. Als ze scherp omlijnd is, moet ze ook bewaakt worden – wat niet zelden met geweld gepaard gaat. Als ze flou is, leidt ze tot verwarring en botsende territoriale claims. Wat we vandaag nodig hebben, is veel meer gesprek over vrije meningsuiting. Dat maatschappelijk debat moet vertrekken van zowel de historische verworvenheden op het vlak van vrije meningsuiting als van de actuele en vaak botsende verwachtingen op dit vlak. Ik hecht meer belang aan zo’n nieuw en inclusief gesprek dan aan het vastleggen van grenzen vanuit mijn eigen, eenzijdige perspectief.
Wat is volgens jou op dit moment de grootste bedreiging voor het vrije woord?
De bevrijding van de leugen. Iedereen kent intussen het citaat van Hannah Arendt waarin ze duidelijk maakt dat een voortdurend bombardement met leugens er niet toe leidt dat mensen de waarheid inruilen voor een van die leugens, maar eerder dat ze zekerheid inruilen voor verwarring. En dat een verwarde bevolking de mogelijkheid verliest om een democratisch politiek project na te streven of op te bouwen. Ik parafraseer, omdat het meest geciteerde citaat niet echt authentiek blijkt te zijn. Maar de kern van de stelling is wel degelijk van Arendt én ze is van essentieel belang. Zegt ook onze voorzitster Alicja Gescinska: ‘Er bestaat een intrinsieke, noodzakelijke relatie tussen democratie en de rol van waarheidsvinding in het publieke debat. De kwaliteit van een democratie staat en valt met de kwaliteit van het debat. Wanneer dat debat bezoedeld raakt door hoaxen, nepnieuws, trollen die desinformatie verspreiden en politici voor wie waarheid irrelevant of relatief is, tast dat de gezondheid van zowel het debat als de democratie zelf aan.’ Hans Achterhuis wijst op een nog ander aspect van wat hij ‘de hedendaagse leugencultuur’ noemt. Die is gelegen in het feit dat ‘in tegenstelling tot het verleden de leugenaar zichzelf bedriegt. Dan is er geen feitelijke waarheid meer op grond waarvan mensen in onderlinge discussie hun opinies kunnen vormen. Iedereen kan dan werkelijk alles zonder grond te berde brengen. Daarvan is in onze tijd van alternatieve feiten en nepnieuws in elk geval steeds meer sprake. Wie harde feiten tot ook maar meningen degradeert, kan inderdaad alles beweren en dat nog geloven ook.’ Onder het mom van vrije meningsuiting wordt de samenleving, de democratie en dus ook de vrijheid onmogelijk gemaakt.
Bestaat er volgens jou zoiets als marktcensuur? Primeren commerciële overwegingen boven literaire kwaliteit in de uitgeverswereld?
Uitgeverijen zijn bedrijven. In het beste geval hebben die bedrijven meer dan een winstmotief en hebben directeurs en medewerkers een echt mandaat om relevante, noodzakelijke en kwalitatieve boeken op de markt te brengen – maar ze zullen altijd ook een winstmotief hebben. Ook in de media zijn niet-commerciële uitgeverijen de grote uitzondering en de commerciële bedrijven de regel. Dus ja, commerciële overwegingen zijn dominant en naar mijn aanvoelen is dat de voorbije decennia sterk toegenomen. Al is de klacht dat een boekhandel of zeker een boekenbeurs meer om kookboeken en beroemdheden geeft dan om literaire kwaliteit natuurlijk van alle tijden. Wie een blik gooit op VRTNWS, de homepagina van de nieuwsdienst van de openbare zender, ziet meteen wat commercialisering betekent, zelfs waar het letterlijke winstmotief ontbreekt: obsessie met BV’s, gebrek aan niet-conflictgedreven internationale achtergrond, flat earth news (gelijkschakeling van lokale fait-divers met sport, cultuurdebat, mondiale machtspolitiek … waarbij het steevast de sportprestaties zijn die historisch genoemd worden). De meeste uitgeverijen hadden een beleid dat commerciële successen zocht om kleine oplages voor moeilijker toegankelijke uitgaven te financieren. Dat model staat onder druk, dus lijkt er echt een behoefte aan filantropische (of gesubsidieerde) fondsen om literaire of journalistieke kwaliteit te blijven publiceren. Al hoort hier ook de opmerking bij dat commercieel succes niet noodzakelijk tegengesteld is aan literaire kwaliteit – en vice versa.
Welk boek hoort volgens jou thuis in onze PEN-boekenkast waarin we boeken van gevangen schrijvers of schrijvers in ballingschap verzamelen?
For In Your Tongue, I Cannot Fit: Encounters With Prison. Het boek werd in 2022 in India uitgegeven en is opgebouwd rond de multimedia-installatie die Shilpa Gupta en Salil Tripathi realiseerden om het belang van kunst en vrije meningsuiting te onderlijnen. Het bevat honderd gedichten van schrijvers die gevangen zitten of zaten, uit veel verschillende landen, en getuigenissen van schrijvers over hun opsluiting en vervolging. Ook de poëtische dagboekfragmenten van Umar Khalid, een twintiger die al meer dan vier jaar in de Indiase cel zit zonder proces, verdienen een internationaal publiek.
Een tweede aanwinst voor die boekenkast is The Incarcerations, door Alpa Shah. Het lijvige boek levert portretten en achtergronden van de zestien Indiase academici, schrijvers, kunstenaars, activisten en advocaten die gearresteerd werden nadat er in 2018 geweld uitbrak op de herdenking van een koloniale veldslag met bijzondere betekenis voor de dalits of onaanraakbare kaste. De beschuldiging luidde samenzwering met de bedoeling de Indiase staat omver te werpen via de maoïstische gewapende opstand die in India gekend is als de naxalitische beweging. Geen van de zestien was aanwezig op de plaats van de rellen en in zoverre er al bewijzen van hun betrokkenheid bij de opstand aangedragen werden, bleken die achteraf vals of geplant te zijn in de computers van de gearresteerden met behulp van de Israëlische spyware Pegasus.
Welke boodschap zou je willen geven aan een gevangen schrijver?
Ik voel me slecht geplaatst om boodschappen te geven aan mensen die achter de tralies zitten omwille van wat ze zegden of schreven. Hun moed is een boodschap aan mensen zoals ik. Is mijn woord wel relevant genoeg als het ongemoeid gelaten wordt? Gebruik ik mijn vrijheid voldoende om die van anderen te beschermen of te verdedigen? Wellicht is de beste boodschap die een gevangen schrijver kan krijgen de bevestiging van hun bestaan: je bent niet vergeten, je woorden worden gelezen, je stem wordt gehoord, je mening doet ertoe. Je kan een schrijver tussen vier muren zetten, maar de gedachten niet. Al aarzel ik om het zo hoogdravend te verwoorden, want ik heb nooit achter tralies gezeten. Ik ben nooit maanden en jarenlang van mijn vrijheid beroofd. Ik ben nooit ontslagen omdat ik de waarheid of mijn eigen mening niet wilde opgeven en vervangen door gevlei of comfortabele leugens. Dus wat weet ik over repressie? Hoe kan mijn mening een gevangene een hart onder de riem steken?
Welk boek zou je sturen aan de leiders van zijn of haar land?
Machthebbers hebben geen tijd, dus zou ik in plaats van een boek liever kiezen voor dit meer dan een eeuw oude gedicht van Rabindranath Tagore, die in 1913 de Nobelprijs voor Literatuur kreeg – de eerste niet-Europeaan die de prijs kreeg en nog steeds de enige Indiër.
Waar de geest geen angst kent en het hoofd hoog gehouden wordt
Waar kennis vrij is
Waar de wereld niet versplinterd werd
Door smalle binnenmuren
Waar woorden opborrelen uit de diepte van de waarheid
Waar onvermoeibaar streven reikt naar perfectie
Waar de heldere stroom van de rede zijn weg niet heeft verloren
In het troosteloze woestijnzand van dode gewoonte
Waar de geest door u vooruit wordt geleid
Naar steeds breder denken en handelen
In die hemel van vrijheid, mijn Vader, laat mijn land ontwaken.
Voor veel Indiërs die de democratische vrijheden willen verdedigen tegen een steeds autoritairdere en majoritairdere regering is dit gedicht een soort hymne. Onder andere voormalig Amnesty International directeur Salil Shetty verwees ernaar tijdens een van de interviews die ik met hem had.
Tagore was trouwens ook een vroege stem in wat vandaag het ecologische debat heet. Al in het begin van de twintigste eeuw schreef hij: ‘De moderne machinerie heeft de mensheid aangezet tot een loopbaan van plunderingen die de kracht van de natuur om zich te herstellen volkomen overtrof. De kampioenen van de winst groeven grote gaten in het opgebouwde kapitaal van de planeet. Ze creëerden behoeften die onnatuurlijk waren en om die te voldoen moesten ze aan de natuur haar rijkdom onttrekken.’ Dat zou eindigen, voorzag Tagore, in een toekomst waarin de mensheid ‘het water opgebruikt had, de bomen geveld en het aanzicht van de aarde herleid tot een woestijn, geschonden door enorme putten. En de binnenkant van de aarde was een binnenzak vol gaten, beroofd van alles wat waardevol was’.
Welke verantwoordelijkheden dragen schrijvers volgens jou?
Deze vraag is een specifieke toepassing van de oude vraag welke verantwoordelijkheid kunst of de kunstenaar heeft. Het 20ste-eeuwse, westerse antwoord daarop werd best samengevat door Wout Van Aert: ‘Ik moet just niks.’ Al denk ik wel dat er overeenstemming is over de verwachting dat wat de individuele schrijver ook beslist te doen, hij of zij dat op een uitstekende manier moet doen – waarna het debat over de norm en de afweging kan beginnen. Het is de eerste verantwoordelijkheid van elke schrijver om de kracht van het woord gestand te doen en toekomst te geven.
De kunst van de voorbije honderd jaar wou de beknelling van de maatschappelijke taboes doorbreken en de geldende normen en conventies ironiseren of in vraag stellen. Ik vroeg ooit aan Guy Cassiers, toen hij van Rotterdam terugkeerde naar Antwerpen, of die positie nog relevant is. Of we vandaag niet eerder behoefte hebben aan kunstenaars die opbouwen in plaats van afbreken (of deconstrueren, om het gepaste jargon te gebruiken), die uitnodigen in plaats van uitdagen, die grenzen omschrijven in plaats van doorbreken? Cassiers antwoordde: ‘Ik denk in elk geval dat de tijd gekomen is om vanuit de kunsten een nieuw maatschappelijk besef aan de dag te leggen en een nieuwe maatschappelijke verantwoordelijkheid op te nemen.’
We zijn bijna twintig jaar verder en de politiek-maatschappelijke schokken zijn intussen verwoestende aardbevingen geworden. In die context wordt de absolute autonomie van de schrijver stilaan onhoudbaar. Niet in de betekenis dat anderen dan de schrijver zelf zouden moeten beslissen waarover en hoe er geschreven moet worden – daartegen moet meer dan ooit verzet geboden worden. Maar in een wereld waarin de polarisatie, de onzekerheid en de ongelijkheid hand over hand toenemen, is ook elk woord dat zich aan die context onttrekt een politieke of maatschappelijke keuze. En schrijvers kunnen aangesproken worden op hun keuzes. De “nieuwe maatschappelijke verantwoordelijkheid” is letterlijk dat: als schrijver mee verantwoordelijkheid opnemen voor de samenleving waartoe je behoort, en die keuze bewust te maken.
Welk advies heb je voor beginnende schrijvers?
Het beste advies dat ik ooit kreeg, was: zoek je thema. Dat klinkt echter veel eenvoudiger dan het feitelijk is, want dat zoeken gaat een leven lang door en de ontdekking is vaker het werk van lezers dan van schrijvers. Beginnende schrijvers moeten dus niet wachten tot hun Thema duidelijk wordt, maar gebruiken voor de keuze van onderwerp, vorm en toonaard van hun werk wel best hun intuïtieve kompas dan de waan of de mode van dag. Serge Simonart zei ooit dat een ‘échte schrijver exact schrijft wat zijn ziel en zijn verbeelding hem ingeven en weigert zijn boek te plooien naar de commerciële vereisten van anderen.’ Dat lijkt me een goede raad.
Met de rest van Simonarts antwoord ben ik het volkomen oneens, en het bevat ook schadelijk advies voor beginnende schrijvers: ‘Ik begrijp niet hoe mensen hun diepste zieleroerselen kunnen onderwerpen aan de eisen van betweterige redacteurs, ook al zijn die blijkbaar zelf niet in staat om een eigen boek te schrijven. Ik zou nog liever in eigen beheer uitgeven op één exemplaar dan ook maar één letter aan de ziel van mijn manuscript te veranderen.’ Ja, er bestaan bemoeizieke en interventionistische redacteurs, maar een schrijver die een meedenkende en zorgvuldig lezende redacteur krijgt, is gezegend. En het is in de Nederlandstalige uitgeverswereld zo’n uitzondering dat je dergelijk professioneel klankbord krijgt tijdens het schrijfproces, dat het verwerpen ervan meer lijkt op een verantwoording voor wat je mist dan op een moedige bevestiging van de literaire autonomie. Laat je niet vangen door dergelijke romantische, maar misbegrepen autonomie of pure zelfwaan.
Welke schrijver, levend of overleden, wil je graag ontmoeten? Waarover wil je het met hem of haar hebben?
Ik heb de voorbije 35 jaar al zo veel prachtige schrijvers mogen interviewen, van Orhan Pamuk en Chimamanda Ngozi Adichie over Amitav Ghosh en Breyten Breytenbach tot Toni Morrison en Ramsey Nasr, dat ik even stilviel. Ik weet hoe verrijkend het kan zijn om vragen te stellen aan mensen die over woorden, verhalen en menselijke ervaringen dieper nagedacht hebben dan de meesten onder ons. En ik heb dus nog een uitgebreid wenslijstje met auteurs die ik nog doodgraag zou spreken. Maar ik moet er daar één uitpikken?
Welaan dan: doe mij maar een gesprek in Lahore met Faiz Ahmed Faiz. Deze dichter groeide op in Brits-Indië en stierf in 1984 in Pakistan – want intussen was Zuid-Azië onafhankelijk en opgedeeld. Faiz was een cruciale stem in de strijd voor onafhankelijkheid en in het debat over een aparte staat voor Zuid-Aziatische moslims. Zijn gedichten worden in Pakistan, maar ook in India, nog voortdurend gereciteerd. ‘Zelfs als je kluisters aan je voeten hebt, ga. Wees onbevreesd en wandel. Sta voor je zaak, zelfs als je ervoor als martelaar moet sterven’, schreef hij in de woelige jaren voor de onafhankelijkheid. Die verzen werden eind december 2010 geparafraseerd in een tweet door zijn neef Salman Taseer, die gouverneur van de provincie Punjab was. Enkele dagen later werd Taseer neergeschoten door een islamistische militant.
Ik zou met Faiz willen doorpraten over religie, poëzie en nationalisme; over engagement, verdraagzaamheid en rechtvaardigheid; over de schoonheid van onzuiverheid en het vergif van absolute zekerheid; over gemeenschap, identiteit en twijfel; over idealen en verraad. Ik zou hem zijn verzen laten voordragen in het lyrische Urdu van hem, en vragen of hij blij wordt van vertalingen. Er zal thee zijn, en schaduw. En het gesprek duurt de lange middag lang, en eindigt laat in de avond met dit vers:
Spreek, je lippen zijn vrij.
Spreek, het is je eigen tong.
Spreek, het is eigen lichaam.
Spreek, nu je leven je nog toebehoort.
…
Spreek, dit korte uur duurt lang genoeg
Vooraleer het lichaam en de tong sterven:
Spreek, want de waarheid is nog niet gestorven,
Spreek, en zeg wat je te zeggen hebt.