Ihar Babkov mag dan een grote naam zijn in de Belarussische letteren, buiten de grenzen van zijn vaderland is zijn naam niet zo bekend. De in 1964 geboren filosoof en dichter is onze nieuwe flatgast in Antwerpen. Bij zijn eerste, schuchtere kennismaking met Belgisch bier – ‘Wanneer ik moet kiezen tussen een lichte pils of een zwaarder biertje, kies ik gewoonlijk rode wijn,’ aldus Babkov, ‘maar voor Belgisch bier wil ik nu wel een uitzondering maken’ – vertelt hij in vogelvlucht over zijn bewogen leven aan Alicja Gescinska.
Ihar Babkov studeerde als jonge man in de vroege jaren ’80 filosofie aan de universiteit van Minsk. ‘De filosofie was vreselijk’, herinnert hij zich, ‘volledig gericht op de Sovjet-Unie en het marxistische en communistische denken’. De jonge Babkov toonde interesse in Heidegger, en zijn blik naar de continentale filosofie was niet naar de zin van de universiteit. Het was moeilijk voor hem om op de universiteit te blijven, zeker nadat hij uit de KOMSOMOL (de communistische jongerenorganisatie) was gestapt, en dus werkte hij eerst als nachtwaker. In die jaren ontstond een ondergrondse literaire beweging waar hij snel deel van uitmaakte, net als Ales Bialiatski, met wie Babkov tot vandaag goed bevriend is (Bialiatski is de PEN-auteur die onlangs de Nobelprijs voor Vrede kreeg en momenteel gevangen zit in Minsk). Van Heidegger had Babkov geleerd dat elke echte filosoof ook een dichter is, en dus begon hij poëzie te schrijven. Op die manier kon hij zijn leven tijdens de Sovjetjaren verder zetten, want als filosoof die de communistische ideologie niet onderschreef, was er voor hem als denker geen ruimte.
Een onderdrukte moedertaal
Die poëzie schreef Babkov in het Belarussisch, en niet in het Russisch; de taal waarin hij nochtans was opgegroeid. Babkov werd geboren in Homel, de op één na grootste stad van Belarus, en in zijn omgeving en op school was Russisch de dominante taal. Pas tijdens zijn studentenjaren in Minsk kwam hij tot het besef dat het Belarussisch zijn eigenlijke moedertaal was, maar dat die onderdrukt werd. Hij besloot de taal te leren en voortaan in het Belarussisch te schrijven. ‘Iedereen is tweetalig in Belarus. Iedereen spreekt beide talen, of kent op zijn minst een van de twee talen passief. En dan spreken sommige mensen ook nog een tussentaal die de beide talen combineert. Het hangt van de context af of iemand voor de Russische of Belarussische taal kiest. Ik kies bewust altijd voor het Belarussisch.’
Verwantschap door gedeeld verdriet
Babkov vertelt hoe hij in zijn studentenjaren de geschiedenis, de cultuur, de verwevenheid van het Belarussisch lot met dat van andere buurlanden zoals Polen en Litouwen leerde begrijpen. Tot op vandaag doceert hij over deze vervlochten geschiedenis en is dat zijn academische specialisatie: Slavische cultuurgeschiedenis. Hij voelt een grote verwantschap met andere Slavische volkeren; een verwantschap die niet in het minst gestoeld is op gedeeld verdriet, een gedeelde geschiedenis van overheersing door Rusland. Babkov spreekt van kolonisatie en een postkoloniale periode. Samen met enkele andere academici is hij al een tiental jaren bezig om de post colonial studies, die vandaag vooral op de Afrikaanse geschiedenis gericht zijn, ook op de Slavische wereld te betrekken. Dat wordt een onderzoeksgebied op zich. Ik vraag hem of de term ‘post colonial’ wel van toepassing is, aangezien Rusland nog steeds zijn stempel drukt of wil drukken op Belarus, Oekraïne, andere Slavische landen en ook Centraal-Aziatische landen, zoals Kazachstan. Veel ‘post’ is daar niet aan. ‘Je kunt het vergelijken met modernisme en postmodernisme: in het postmodernisme is ook nog altijd het modernisme actief gebleven. En zo is het ook met het postkolonialisme.’ Met andere woorden: de buurlanden van Rusland hebben zich na de val van het communisme en de desintegratie van de Sovjet-Unie nooit helemaal kunnen ontdoen van de imperialistische machtshonger van ‘de grote broer’.
Aanvoerder van de repressielijst
De voorbije jaren publiceerde Babkov drie dichtbundels, drie romans, verschillende essayistische boeken en nog steeds zet hij zijn academisch werk voort aan een academie in Minsk. Aan de universiteit in Minsk was hij al ontslagen voor de repressiemachine van Loekasjenko in 2020 een versnelling hoger begon te schakelen. Aan de academie van Minsk kan hij wel verbonden blijven, omdat zijn bazen hem daar een hand boven het hoofd houden. Nochtans krijgen die bazen ieder jaar van de Belarussische geheime dienst een lijst met namen van mensen die ze ontslaan zouden willen zien worden. Ik vraag Babkov of hij ook op die lijst staat. ‘Ik sta als eerste op die lijst. Al twintig jaar lang. Het begint een traditie te worden.’ Bang voor een ontslag uit zijn functie of erger, voor arrestatie, is Babkov niet. ‘Het is perfect mogelijk dat ik, wanneer ik later deze maand terugkeer, gearresteerd zal worden. Maar ik ben niet bang. Ik ben nogal boeddhistisch op dat vlak: ik zal wel ondergaan wat me overkomt. Ik ben ook, denk ik, te oud, om de machthebbers echt te verontrusten.’
Babkov licht dan ook toe dat de strijd in Belarus de voorbije jaren ook als een generatiestrijd begrepen moet worden. ‘De autoriteiten zijn vooral bang van de jongere generatie, en van een bredere groep activisten en anarchisten. Het conflict in Belarus is niet louter een taalconflict: een strijd van Russisch-sprekende versus Belarussisch-taligen. Het is veeleer een strijd van een generatie voor nieuwe politieke idealen.’
Zwerven in ruimte en gedachten
Hier in Antwerpen – over een paar weken vertrekt Babkov naar Warschau – wil Babkov twee novelles afwerken, waarvoor hij nooit de rust en de ruimte in zijn hoofd kon vinden in Minsk. Wanneer ik hem tot slot vraag of hij zich in de eerste plaats dichter en dan filosoof en schrijver, of eerder filosoof en dan dichter en schrijver voelt, antwoordt hij: ‘Dat is een heel lastige vraag. Meestal stel ik me voor als dichter en filosoof. En als rondzwerver. Ik ben iemand die voortdurend rondzwerft: niet enkel geografisch, maar ook in gedachten.’
Alicja Gescinska
Foto © Alicja Gescinska