Een mooie stuk over Ik zal de wereld nooit meer zien van PEN-erelid Ahmet Altan in NRC Boeken op 4 juli. Die recensie wilden we je niet onthouden:
In Erdogans Kooi ontnemen ze je je gezicht
door Lotfi El Hamidi
De 69-jarige Turkse journalist en schrijver Ahmet Altan werd gevangengezet na de mislukte staatsgreep in 2016. Het leven in de gevangenis weet hij claustrofobisch voelbaar te maken.
●●●●
Geen déjà vu, maar een historische continuïteit. Zo omschrijft de inmiddels 69-jarige Turkse journalist en schrijver Ahmet Altan de inval van de politie in zijn huis, op een vroege ochtend in de zomer van 2016. Vijfenveertig jaar eerder was hij getuige van de arrestatie van zijn vader, in hetzelfde gebouw, op eenzelfde ochtend. Altan blijft nu kalm, al weet hij dat hij na de huiszoeking mee zal moeten. Lotsberusting. Alsof hij er al vijfenveertig jaar lang op heeft gewacht.
De intellectuele en vrijzinnige Altan, bekend om zijn taboedoorbrekende boeken en kritische columns, zit in Turkije een levenslange gevangenisstraf uit wegens het ‘ondermijnen van de constitutionele orde’ tijdens de mislukte staatsgreep in 2016. In Ik zal de wereld nooit meer zien brengt Altan op intrigerende wijze verslag uit van zijn ervaringen sinds zijn vrijheidsberoving.
Het leven in ‘de kooi’, zoals Altan zijn verblijf in de cel steevast noemt, weet hij in zijn ‘aantekeningen’ claustrofobisch voelbaar te maken. Je waant je als lezer aanwezig in zijn cel, bijvoorbeeld wanneer hij schrijft over de uitgestelde douchebeurten, omdat de nette schrijver niet over de smerige vloer van de wasruimte wil lopen. Uiteindelijk ontkomt hij er niet aan, maar doucht wel met zijn sokken aan – om er vervolgens achter te komen dat het verdomd lastig is om droge kleren aan te trekken met natte sokken aan.
Sadistisch laagje
In de kooi ontnemen ze niet alleen je vrijheid maar ook je gezicht, zo beseft Altan als hij nergens in het gebouw naar zichzelf kan kijken. ‘Wie die plek ook had gemaakt’, schrijft Altan, ‘hij moest bewust gewild hebben dat de mensen die daar opgesloten werden hun gezicht zouden verliezen’. Om ze bij ondervragingen te breken, denkt hij, om het laatste restje hoop we te nemen. Het geeft de straf levenslang een sadistisch laagje – in een gebouw zonder glanzende oppervlaktes lijkt je bestaan op deze wereld niet meer dan een hersenschim.
Tegelijkertijd zitten Altans gedachten vol bespiegelingen, met zijn literaire bagage als inspiratiebron. De ‘Dante zonder Vergilius’, zoals hij zich soms voelt in zijn uitzichtloze situatie, put troost uit de klassiekers, van Augustinus tot Tolstoj, en van zijn eigen werken, waar fictie angstaanjagend de realiteit lijkt in te halen.
De cel zou je vanwege zijn gedetailleerde beschrijvingen nog overzichtelijk kunnen noemen, maar in de rechtbank lijkt Altan in een kafkaëske roman te zijn beland. Opgepakt op grond van de beschuldiging dat hij samen met zijn broer tijdens een televisie-uitzending ‘een subliminale boodschap’ zou hebben gegeven aan de putschisten van de mislukte staatsgreep (zonder bewijs), hoort Altan later dat de aanklacht gewijzigd is in ‘deelname aan de coup’. Op de vraag wat er met de eerste tenlastelegging is gebeurd reageert de onverschillige rechter met de memorabele woorden: ‘Onze officieren van justitie gebruiken graag termen waarvan ze de betekenis niet kennen.’
Het cliché luidt dat autoritaire leiders mensen wel achter de tralies kunnen gooien, maar hun geesten niet kunnen vastzetten. Dat geldt zeker voor Ahmet Altan, die met zijn pen de strijd tegen de belabberde staat van de Turkse rechtsstaat in Erdogans ‘kooi’ moedig blijft voortzetten.