PEN Vlaanderen richt zich niet enkel op het vrije woord in andere landen, maar houdt ook de vinger aan de pols in eigen land. Recente evoluties in het maatschappelijk debat, onder meer door de toenemende rol van sociale media, zorgen ervoor dat we waakzaam moeten blijven voor de bescherming van het vrije woord voor auteurs, journalisten en academici. In de maandelijkse rubriek ‘PEN vraagt… en bij ons’ interviewen we een Vlaamse auteur over het vrije woord in Vlaanderen.
Anne Provoost schrijft romans, essays, gedichten en korte verhalen. Ze is lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Zij won met haar werk de Gouden Uil, de LIBRIS Woutertje Pieterseprijs, twee keer een Zilveren Griffel, twee keer de Gouden Zoen,…. In 2022 debuteerde ze als dichter met de bundel Krop en in 2024 verschijnt haar dichtbundel Decem, ongelegenheidsgedichten voor asielverstrekkers. Hoe ervaart zij het vrije woord in Vlaanderen?
Zijn we in Vlaanderen als schrijvers echt vrij om te schrijven wat we willen?
Ja, best wel. Indien dat niet zo was, moesten we aan het werk. We kunnen natuurlijk verketterd worden, maatschappelijk, maar dat is het risico dat iedereen loopt die zich publiekelijk uitspreekt, niet enkel schrijvers. Op het vlak van tekst kan juridisch zeker de schrijver van fictie bij ons erg ver gaan. Al herinner ik me nog levendig de zaak Brusselmans en zijn veroordeling voor wat een personage in zijn roman zei over de modeontwerpster Ann Demeulemeester. De uitspraak van de rechter heeft toen echt een schok door het literaire landschap gejaagd. Vandaag ligt Brusselmans opnieuw onder vuur voor een uitspraak in een non-fictietekst. Dit keer is het dus niet een personage dat spreekt, maar wel de auteur zelf. Maar de vorm van de gewraakte tekst is satire, waardoor zijn positie weer uitzonderlijk wordt, en je je kunt afvragen of het niet een ‘satirisch ik’ is dat aan het woord komt. In ieder geval heeft hij iedereen weer doen nadenken over dit onderwerp, wel of niet gewild.
Censureer je jezelf in wat je schrijft?
In het debat over de vrijheid van meningsuiting worden bepaalde begrippen nogal makkelijk door elkaar gehaald. Het woord ‘censuur’ is daar een van. Censuur kan een juridisch begrip zijn, maar wordt ook in de volksmond gebruikt. Daardoor ontstaan er Babylonische misverstanden. Gaat het om een individu die iemand het zwijgen oplegt, een instelling, of de wet, het zou handig zijn als we daar telkens een ander woord voor hadden. Ik heb geleerd om altijd een onderscheid te maken tussen Vrijheid van Meningsuiting-met-hoofdletters en vrijheid van meningsuiting-zonder-hoofdletters. Het eerste is juridisch en strikt geregeld. Het tweede is wat we ‘het vrije woord’ noemen, en is veel meer voortdurend onderwerp van gesprek op café en bij familiebijeenkomsten. ‘Zelfcensuur’ is gelukkig eenduidiger want niet juridisch. Het zou ons al een eind vooruit helpen als we hiervoor het woord ‘zelfregulering’ zouden gebruiken, want ‘zelfcensuur’ is eigenlijk een contradictio in terminis. Of een schrijver aan zelfregulering doet hangt af van zijn temperament. Ik ben zelf karakterieel een fluwelen furie, denk ik: ik zeg mijn gedacht, maar ik kies mijn woorden. Er is een verschil tussen op je woorden moeten letten, en op je woorden willen letten. Beide zijn van alle tijden, en zijn nu niet problematischer dan vroeger, al wil men ons het vaak anders doen geloven.
Moet je als schrijver voorzichtig zijn om niemand te bruuskeren?
Samen met de komieken, cartoonisten, protestzangers, slam poets, etc zijn schrijvers net dat tikkeltje vrijer dan alle andere burgers omdat er niet altijd een één op één verhouding is tussen wat we zeggen en wat we bedoelen. Wij kunnen altijd de kaart trekken van ‘het is kunst, het is fictie, het is humor, het is satire’. Behalve de geest van de normale wettelijke beperkingen opvolgen moeten woordkunstenaars en fictieschrijvers niets. Voor sommigen is schrijven een uitlaatklep, en is tegen schenen schoppen hun manier van creatief bezig zijn. Ik verdedig dat recht, zoals ik ook het recht verdedig om een literair artefact links te laten liggen. Negeren vind ik een onderschatte manier van je maatschappelijke afkeuring uitdrukken. Het leven is niets anders dan een miljoen dingen die me niet boeien, of die ik afkeur, aan me voorbij laten gaan, om er daarna een paar uit te kiezen die ik wel mijn aandacht waard vind. En nee, dat is geen cancelling. Cancelling is veel actiever en collectiever. Net als op je woorden moeten letten is cancelling geen verschijnsel van vandaag. In mijn tijd heette het boycotten, en nog vroeger heette het verkettering, excommunicatie, etc. Cancelling is uit de groep zetten, maar wat vaak wordt vergeten is te vragen: uit welke groep? Om die reden ga je mij dat woord niet vaak horen gebruiken, het zit voor mij in de categorie onnuttige woorden.
Waar liggen voor jou de grenzen van vrije meningsuiting?
Als je Vrijheid van Meningsuiting-met-hoofdletters bedoelt, dan is mijn antwoord: waar de wet ze trekt. Ik schaar me bijgevolg ook achter de Belgische wet op het negationisme. Veel denkers in Vlaanderen, heb ik gemerkt, doen dat niet. Als ik hoor hoe vaak door intellectuelen wordt gezegd dat ze vinden dat die wet zou moeten worden afgeschaft, vooral in middens van ‘liberals’, omdat ze een inperking is, verbaas ik me erover dat nog altijd geen protestbeweging is opgezet. Ik vermoed bijgevolg dat het die intellectuelen eigenlijk toch niet zo’n ernst is met hun betoog dat elke inperking een hellend vlak is. Ik snap ook niet goed waar dat argument van ‘hellend vlak’ steeds weer vandaan komt. In mijn ervaring is bijna alles een hellend vlak, dus ik snap het alarmisme niet. Volgens dezelfde lijn ben ik ook voorstander van de recent verworven wet op het seksisme. Met die wet wordt, net zoals met de wet op het racisme, toegegeven dat in sommige tijdsgewrichten begrenzing nodig kan zijn. Die begrenzing kan verfijnd gebeuren, met heel veel nuance en oog voor context. En met besef dat er een groot verschil is tussen je mening verkondigen, en mensen belagen. Botsende meningen kunnen waardevol zijn. Maar waar het botsen tot dehumanisering leidt, hebben we een probleem.
Wat is volgens jou op dit moment de grootste bedreiging voor het vrije woord?
Zonder meer de digitale Freedom of Reach. Polarisatie en escalatie waar vroeger jaren voor nodig waren, kunnen nu ontstaan op een paar uren. Dan krijg je inderdaad misschien een fenomeen als ‘cancelling’, maar ook veel ergere dingen, zoals bestormingen en lynchpartijen. Al heeft dezelfde Freedom of Reach natuurlijk gezorgd dat de Arabische Lente kon plaatsvinden, en dat we rechtstreeks getuige kunnen zijn van wat er tijdens oorlogen gebeurt, dus ook dit heeft twee kanten. Ik vind verder ook veel bedreiging uitgaan van alles wat te maken heeft met wat ik voor het gemak brain hacking wil noemen, denk aan Cambridge Analytica, gedragsmicrotargetting, shadow banning, etc. En tenslotte ben ik ook ongerust over het feit dat we allemaal in de war lijken over wat vrijheid van meningsuiting eigenlijk is.
Hoe beïnvloedt sociale media de vrije meningsuiting volgens jou?
Misbruik van sociale media kan de kernwaarden van een democratie ondergraven. Er zullen codes en richtlijnen nodig zijn die zorgen dat de wettelijke grenzen niet worden overschreden. Die richtlijnen zullen er vooral moeten zijn voor de poortwachters. In eerste instantie zullen ze gebrekkig zijn, waardoor ze gaan worden afgekraakt. En er zullen altijd gaten vallen, denk aan de Dark Web, waar regelgeving geen vat op zal hebben. Maar we moeten wel de moeite nemen om die codes en richtlijnen te maken, en niet zeggen, zoals velen nu doen, dat die ons op een gevaarlijke glijdende schaal zetten, want dat voelt voor mij als een zwaktebod. Niet ingrijpen is ook een glijdende schaal. Bij ons loopt het nog zo hard niet, maar ik verwacht dat ook hier we binnen afzienbare tijd gaan moeten nadenken over zwarte lijsten van nepadvertenties, reality check op politieke advertenties, etc. Er ligt ook werk op de plank in het bepalen van aansprakelijkheid, bijvoorbeeld na verbale ophitsing. Anders zijn we juridisch niet klaar voor de hete tijden die onvermijdelijk gaan komen.
Heb je ooit iets uit je manuscript moeten schrappen van een uitgever/ redacteur/ sensitivity reader?
Bij de vertaling van mijn debuut Mijn tante is een grindewal in Canada kwam ik voor het eerst in aanraking met een sensitivity reader – al had dat toen die naam nog niet. Het hoofdpersonage had een pop, die ‘zwarte pop’ heette. Wanneer je de pop expliciet ‘zwarte pop’ noemt, zeg je eigenlijk aan je lezers dat wit-zijn de standaard is. De uitgever heeft me toen gevraagd of ik het okay zou vinden om een wijziging door te voeren, zodat kinderen van kleur zich ook in het verhaal zouden kunnen herkennen. Ik vond het een boeiende oefening om hierbij stil te staan, en heb de wijziging meteen toegestaan. Ik ben niet in een diverse omgeving opgegroeid, waardoor wit voor mij effectief de default was. Ik heb me toen niet beknot gevoeld, maar heb vooral beseft dat ik net als iedereen blinde vlekken heb. Sindsdien vind ik het een privilege om mensen in mijn omgeving te hebben die me daar tijdig op wijzen.